Nieuwe Munitie: Slagerij Donderen
Een kort stukje voorgelezen tekst uit Gekortwiekt van Bohumil Hrabal tijdens de performance en proeverij Slagerij Donderen.
…Ik leidde altijd zelf het varken de kot uit. Ik hield er niet vanals de snuit van het varkentje met een stuk touw werd dichtgesnoerd, waartoe die pijn, en toen ik hem via verraad naar de slachtbank leidde, krabbelde ik het varkentje onder zijn kinnebak, daarna op zijn voorhoofd, vervolgens op zijn rug, en meneer Myclik kwam vanachteren met een bijl aangeslopen, hief die en velde het varken met een enorme slag, voor de zekerheid gaf hij nog twee, drie natte slagen op de verbrijzelde varkenskop, ik reikte meneer Myclik een mes aan en hij knielde neer en stootte het slagersmes onder de keel en zocht eventjes met het puntje de slagader op en daarna spoot er een stroom bloed uit en ik zette er een soeppan onder en daarna nog een grote braadpan, en meneer Myclik drukte aldoor heel hoffelijk, wanneer ik de pan verwisselde, met zijn handpalm de bloedstroom dicht om die daarna weer de vrije loop te laten, en ik roerde het bloed meteen met een pollepel door om te voorkomen dat het bloed zou stollen, daarna ook met mijn andere hand, met beide handen tegelijk wiekte ik door het prachtige, dampende bloed, meneer Myclik rolde met zijn hulp, de voerman Martin, het varken in de kuip en ze goten er met een nap heet water overheen, en ik moest mijn mouwen opstropen en met gespreide vingers door het afgekoelde bloed tasten om de klontjes eruit te vissen die ik dan de kippen toewierp – mijn beide armen staken tot de ellebogen in het afgekoelde bloed, mijn armen verslapten, ze trilden alsof ik het varken zelf van kant had gemaakt, toen nog de laatste kloddertjes gestold bloed eruit en daarna was het bloed er vrij van en afgekoeld, ik haalde mijn armen uit de soeppan en braadpan, terwijl het gebroeide en geschoren varken langzaam aan het kromhout naar de hanenbalk van de geopende schuur steeg.
De afgesneden varkenskop lag met kinnebak en al op de vleesplank en ik haalde net de twee schouderstukken op. Ik liep op een holletje over de binnenplaats, de haren strak met een sjaaltje achterovergebonden, en liet geen momentje verloren gaan, want meneer Myclik was al bezig de darmen uit te spreiden en beval zijn hulp om ze binnenstebuiten te keren en uit te spoelen, en zelf wroette hij op de tast, net als de blinde Hanus in het astronomisch uurwerk te Praag, in het inwendige van het varken, aldoor sneed hij daar iets af en zo kwam de milt naar buiten en de lever en de maag, ten slotte ook de longen en het hart. Ik hield er een emmer bij en daar gleed dan die prachtige prak in, die symfonie van natte kleuren en vormen, niets bracht me zo in vervoering als die lichtrode varkenslongen, prachtig gezwollen als schuimrubber, niets is zo hartstochtelijk van kleur als die donkerbruine tint van lever, afgezet met de smaragd van de galblaas, als dreigende onweerswolken, als tere schapenwolkjes, en zo loopt er langs de darmen zo’n randje scheilvet, geel als druipend kaarsvet, als bijenwas. En het strottenhoofd bestaat weer uit blauwe en lichtrode ringen, zoals de slang van een kleurige stofzuiger. En toen we die pracht op de vleesplank hadden uitgespreid, pakte meneer Myclik een mes, scherpte het op het aanzetstaal en sneed nu eens een stukje van het nog warme vlees, dan weer stukjes van de lever, dan weer een heel niertje of een halve milt, en ik hield een grote braadpan bij met gefruite uitjes en stopte die stukjes varkensvlees in de oven, nadat ik de boel eerst flink gezouten en gepeperd had, zodat er tussen de middag al goulash van de huisslacht gegeten kon worden.
Met een zeef haalde ik het voorgekookte slachtafval, het schoudervlees en de doormidden gehakte kop uit de pan en kiepte alles, stuk voor stuk, op de vleesplank, meneer Myclik beende het uit en toen het vlees wat afgekoeld was, pakte ik met mijn vingers een stukje kinnebak en een stukje wang en in plaats van brood at ik er een stukje varkensoor bij – Francin kwam de keuken binnen, die hield hier niet van, die kon het niet door zijn keel krijgen, hij stond dus bij de kachel, at droog brood en dronk er koffie bij en keek onderwijl naar mij en schaamde zich voor mij, en ik at met smaak en dronk er bier bij, direct uit de literfles, meneer Myclik glimlachte en pakte allen maar uit beleefdheid een stukje vlees aan, maar bedacht zich toen en nam een slokje van zijn koffie verkeerd en nam er een plakje marmertulband bij, daarna pakte hij een rond hakmes, stroopte zijnmouwen op en onder zijn machtige armbewegingen begonnen de stukjes vlees al snel hun vorm en functie te verliezen en veranderde het vlees onder de op en neer wippende halvemaan van het hakmes in worstdeeg, en meneer Myclik hield zijn hand op en ik gaf hem daarin de voorgewelde kruiden, meneer Myclik was de enige slachter voor wie ik de kruiden eerst met heet water moest begieten, omdat – zoals hij zei en ik in het duister tastend probeerde te begrijpen – er zo een grotere spreiding en verfijning van de geuren tot stand kwam, en daarna voegde hij er het geweekte kruim aan toe en roerde alles opnieuw door elkaar en zocht met zijn vinger naar klontjes en wreef die dan fijn, vervolgens trok hij het worstdeeg van beide handen los, nam een likje met zijn vinger en proefde ervan, hij keek naar het plafond en was op dat moment prachtig als een dichter, hij staarde in verrukking naar het plafond en herhaalde in zichzelf: peper, zout, gember, tijm, vulsel, knoflook, en nadat hij zijn slachtersschietgebedje had gedaan, nam hij met zijn vinger een likje van dat worstdeeg en bood mij dat aan, ik deed het likje op mijn vinger en stopte het in mijn mond en proefde het, ik keek ook naar het plafond en met ogen vol varkensvleesverrukking opende en pproefde ik de pauwenstaart van al die geuren en knikte daarna: ik als vrouw des huizes keur ik hierbij het smmakregister goed en niets ligt er in de weg om met het stoppen van de leverworsten aan te vangen. En meneer Myclik pakte de bijgeknipte, aan een kant met een worstenpin afgesloten darmen, met twee vingers van zijn rechterhand maakte hij de opening vrij en met de andere hand perste hij alleen maar en uit zijn vuist groeide er een prachtige leverworst, die ik weer overpakte en met een pinnetje dichtstak, en zo werkten we samen en naarmate het worstdeeg slonk, groeide in diezelfde mate via de communicerende vaten van de darmen de hoop leverworsten…